Artikel: Het anatomisch theater van het Haagse Chirugijnsgilde

Artikel: Het anatomisch theater van het Haagse Chirugijnsgilde

'Ter lering ende vermaek van 'so vele illustre spectatores'

(Dit artikel verscheen eerder in Haagse Historie nummer 2 van 2018)

Het Haagse Chirurgijnsgilde krijgt in 1628 in navolging van Amsterdam (1555), Leiden (1592), Delft, Franeker, Groningen en Dordrecht een anatomisch theater. De snijzaal ter leering ende vermaeck is gevestigd aan de voet van de Grote Kerk. Als het pand dreigt te bezwijken onder het grote aantal bezoekers smeekt doctor Johan Schwencke de Haagse Raad om een nieuw onderkomen. Het nieuwe Theatrum Anatomicum komt – uiteindelijk – aan de Juffrouw Idastraat en moet in 1854 de deuren sluiten.

“De anatomie of Ontleed-kamer ter oeffeninge van de Chirurgyns”, noemt Jacob de Riemer het anatomisch theater in zijn Beschrijving van 's-Gravenhage uit 1730. De ontleedkamer is dan al bijna honderd jaar in gebruik bij de Cosmas en Damianus Confrerie, het Chirurgijnsgilde. Vermaarde Haagse professoren, zoals Govert Bidloo en Thomas Schwencke onderrichten leerlingen in de ontleed-, heel-, en vroedkunde en vertonen daartoe hun kunsten op 'kadavers'. Aan de linkerzijde van de Assendelftkapel, aan de voet van de toren van de Grote Kerk, is een houten gebouwtje van twee verdiepingen gebouwd dat in 1628 in gebruik wordt genomen. “Het is klein en heeft van buiten byna niets dat aanmerkenswaardig is”, beschrijft De Riemer. Boven de deur prijkt een blauwe steen met het opschrift 'COLLEGIUM ANATOMICO-CHIRURGICUM', daaronder is een brandende wierrookvaas met doodsbeenderen uitgehouwen met de woorden 'UNA VIA', wat betekent dat alle mensen dezelfde weg bewandelen.

'Mismaaktheid van eeniger leden'

“Ook heeft het zelfve huis van binnen weinig byzonders”, vervolgt De Riemer. Het pand bevat slechts enkele kamers. Bij binnenkomst treft men aan de linkerkant de vergaderkamer van de Regenten van het Chirurgijnsgilde, dat wordt geregeerd door een Deken en drie 'Hooftluiden'. De schoorsteenmantel in de kamer is opgeluisterd met aan elke kant een glazen vitrine waarin diverse gereedschappen van de Chirugijns tentoongesteld worden. Aan de rechterkant van het pandje is de bibliotheek, alwaar men 'een cierlyke kas en behelzende de voorname boeken in de Medecynen, Anatomie en Chirurgie' treft. De imposante kast is door Johan Cocq, Doctor Medecinae, gelegateerd aan het Chirurgijnsgilde. (Zie inzet). Bij het opgaan van de trap komen bezoekers enkele geraamten tegen, zoals bijvoorbeeld van de 'befaamde' mevrouw Suykers die eigenhandig werd opgezet door professor Johan Stalpart van der Wiele. Ook het skelet van ene Lamoreau is te bewonderen, de arme drommel leed bij leven aan 'mismaaktheid van eeniger leden', tot belangstelling van Professor Reverhorst die de man als geraamte vereeuwigde. Naast de beenderen zijn in een vitrine enkele potten met 'ontydig gebooren kindertiens' te zien.

De bovenste verdieping bezwijkt soms bijna onder het grote aantal toegestroomde belangstellenden. Er staat een ronde tribune met in het midden een draaibare tafel waarop het ontzielde lichaam wordt gelegd. De eerste laag op de tribune is voor de heren van de Magistraat van 's-Gravenhage, professoren, doctoren ter stede, de Deken en Hooftmannen van het Gilde alsook andere belanghebbende personen. De verdieping erboven is voor de 'Doctoren in de Medecynen', 'Meesters Chirugyns' en 'andere perzoonen van qualiteit'. De derde en laatste ring van de tribune is voor nog meer meesters in de chirurgie en als er plaats over is dan mogen daarop de Chirurgynsknegts en het volk zitten om de professor het lijk te zien ontleden. De laatste categorie is vaak talrijk aanwezig; de anatomielessen zijn volksvermaak.

Het bijwonen van de lessen is een verplicht onderdeel voor de veertien of vijftienjarige knapen die een opleiding volgen bij het Gilde. Na een paar jaar in de leer te zijn geweest volgt de bevordering tot knecht, om daarna tot gezel benoemd te worden tot de meesterproef afgelegd mag worden. In het begin gaven de twee oudste stadsdoctoren wekelijks les in de chirurgie. Later wordt één leraar aangesteld als 'professor anatomicus', een eretitel. De professor moet volgens de regels van het Gilde elke op donderdagmiddag een openbare les in de anatomie en chirurgie geven. De professor is daarnaast verplicht elk jaar een 'publieke anatomische administratie en demonstratie van eens menschen lichaam' te geven. Minstens één lichaam van het mannelijke en één van het vrouwelijke geslacht moet worden onderworpen aan het mes van de professor en het toeziend oog van velen. Om herkenning van de subjecten – vaak veroordeelde criminelen – te voorkomen, ruilt de magistraat 'kadavers' met Amsterdam.

Vervallen en Ontramponeerd

De meester chirurgijns en hun leeringen en knechten moeten op straffe van een boete elke donderdag stipt om twee uur 's middags op de de anatomiekamer verschijnen. Wie later komt, krijgt een boete van drie stuivers. Wie helemaal niet komt moet zes stuivers betalen. Er wordt dan ook veelvuldig gebruikgemaakt van het houten gebouwtje, dat de tand des tijds piepend en knarsend doorstaat. De mannen van het Gilde klagen geruime tijd over de slechte staat van hun onderkomen. De Haagse professor Thomas Schwencke vraagt het Gemeentebestuur reeds in 1738 het in verval zijnde gebouw te mogen verrruilen voor een steviger onderkomen. Hij vreest voor de veiligheid van de 'so vele illustre spectatores' die zijn ontledingen bezoeken. Er wordt geruime tijd aangemodderd en de mannen van het gilde zijn het op 18 september 1755 beu. Ze schrijven een brief aan het gemeentebestuur dat 'de Anatomie Kamer althier, zederd eenigen tijd, en wel voornamentlijk door het Timmeren en Metselen aen de Groote Kerk, seer is vervallen en Ontramponeerd geworden, soo aan Vengsters, Kasijnen, Lambriseeringen, Zolder Kasten, Behangsels, als andersints, in soo verre dat door de swaare en aanhoudende Reegen alles is over en ondergeloopen, waardoor de Goederen, tot de voornoemde Anatomie behoorende, aan het uiterste bederf onderworpen zijn'. Het Chirurgijnsgilde vraagt zeshonderd guldens om de boel weer enigszins werkbaar te maken, al wil het nog altijd het liefst een nieuw onderkomen. Het duurt echter nog tot 1772 voor zij naar een nieuwe locatie mogen verhuizen.

Het Gilde krijgt kort daarvoor toestemming de voormalige Jezuïtenkerk aan de Juffrouw Idastraat 2 voor dertienduizend gulden te kopen. Het is een hoog pand met achtergelegen tuin. In het midden van het gebouw zit de ingang, in de vorm van een dubbele deur, waar aan beide kanten drie grote gebogen ramen zitten. Boven de nieuwe deur, geflankeerd door twee pilasters, wordt door een steenhouwer een nieuwe blauwe gevelsteen uitgehakt met in vergulde letters de tekst: 'COLLEGIUM CHIRURGICUM ET THEATRUM ANATOMICUM'. De plaquette van het eerste theater krijgt een plek in de muur aan de kant van de tuin. De linkerzijde van het pand wordt ingericht met een spreekkamer en een laboratorium. Rechts naast de ingang is de plek, de vroegere kerkzaal, waar de tribune voor het anatomisch theater wordt opgebouwd. Alle spullen, inclusief de tribune worden vanaf de Grote Kerk naar het nieuwe onderkomen verhuist. De kast van De Cocq komt op de eerste verdieping boven de snijzaal te staan. Achter het anatomisch theater liggen een vergaderkamer en een 'kabinet' waarin de verschillende vitrines met menselijke specimen en gereedschappen tentoongesteld worden. De tuin achter het pand moet als botanische tuin gaan dienstdoen, waar echter niets van terechtkomt. Wel ontstaat er een fraaie stadsboomgaard voorzien van onder meer appel-, peren-, abrikozen-, en perzikbomen.

School voor Minvermogenden

Door de Staatsomwenteling in 1795 worden de Gilden opgeheven; alle bezittingen van het Chirurgijnsgilde komen daarmee te vervallen aan het Stedelijk Bestuur. De werkzaamheden, zoals het afnemen van examens gaan over op de Departementale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toezigt. De overige werkzaamheden worden vanaf mei 1806 overgedragen aan de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toezigt, dat wordt gevestigd in het pand van het Chirurgijnsgilde waardoor alle bezittingen kunnen blijven staan. De openbare lessen en de anatomische lessen blijven nog geruime tijd doorgaan, deze werkwijze blijft gehandhaafd tijdens de Franse overheersing en de periode daarna. Het gebouw van het Chirurgijnsgilde blijft in tact tot 1854; in dat jaar besluit de Haagse Raad dat het in gebruik zal worden genomen door de School voor Minvermogenden. De tribune wordt gesloopt en naar de zolder van de nabijgelegen Penshal overgebracht, de rest van de spullen verkocht en weggegooid. De titel boven de deur wordt weggehakt, evenals de plaquette van het eerste gebouw dat hierbij verloren gaat. De linkerzijde van het pand krijgt zes nieuwe schuifvensters ten behoeve van de schoollokalen en ook de middenpartij wordt onder handen genomen, vrijwel alle herinneringen aan het anatomisch theater gaan hiermee verloren.

Nadat de school het pand verlaat krijgt de linkerzijde een woonbestemming. De rechterzijde, die van het anatomisch theater krijgt in de loop der jaren verschillende bestemmingen. De Haagse neuroloog dr. Endtz, destijds werkzaam in het Leyenburgziekenhuis, zet zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw zeer in voor herstel en restauratie van het anatomisch theater. Hij stuurt – nadat een brandweerkazerne het pand verlaten heeft – in 1974 de minister een verzoek tot plaatsing op de Monumentenlijst, in de hoop dat het gebouw 'een passende bestemming' zal krijgen. De Juffrouw Idastraat 2 komt in 1977 op de lijst van Rijksmonumenten, maar gerestaureerd wordt het nooit. De Gemeente is van oordeel dat er geen oorspronkelijke details meer zijn om te herstellen. Het pand wordt daarna dan ook nog verhuurd aan een rijwielhandel en deed tot voor kort ruim een decennium dienst als zalencentrum. Momenteel wordt de ruimte omgebouwd tot woning, waarmee de publieke functie van de ruimte van het anatomisch theater voor het eerst in de historie is komen te vervallen.

Inzet (niet gepubliceerd):

De bibliotheek van dr. De Cocq

De Haagse doctor medicus Johan de Cocq (1639-1721) legateert zijn omvangrijke medische bibliotheek aan het Haagse Collegium Chirurgicum. De grote groene kast, in drie delen met glazen deurtjes, wordt overgebracht naar het eerste Theatrum Anatomicum. In 1724 bevat de bibliotheek volgens de toenmalige catalogus 536 werken in 588 delen. De collectie verhuist in 1772 mee naar de tweede locatie aan de Juffrouw Idastraat. Bij de opheffing van de Gilden in 1795 komen de boeken in het bezit van de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toezicht, waarbij ruim honderd boeken van het Collegium Pharmaceuticum worden toegevoegd aan de de collectie.

Als de Haagse Raad in 1854 besluit dat er in het gebouw een School voor Minvermogenden moet komen, wordt een andere plek voor de medische bibliotheek gezocht. Het is onbekend waar de kast naartoe is gegaan. Uiteindelijk wordt de collectie vele jaren later op het commissariaat van Politie aan de Groenmarkt aangetroffen. Archivaris Servaas van Rooyen neemt het lot van de collectie op zich, aangezien aldaar in het Oude Stadhuis in 1884 het eerste Gemeentearchief wordt geopend. De kast van De Coqc verhuist daarna mee naar de nieuwe locaties van het archief aan de Zwarteweg en het Rijswijkseplein, waar het telkens op het kantoor van de archivaris staat. Na enige omzwervingen staat de kast nu op een voor het publiek onzichtbare plaats in het depot van het Haags Gemeentearchief aan het Spui.

Gezien de verwaarlozing die de collectie ten deel is gevallen, zijn verschillende werken in de loop der jaren verloren gegaan. In een artikel in Nederlands Tijdschrift voor de Geneeskunde uit 1920 beschrijft gemeenteachrivaris Moll dat er op dat moment 84 boeken verdwenen blijken, daar er op dat moment nog 452 aanwezig zijn. Het overgrote deel van de boeken – ruim driehonderd – is in de 17e eeuw gedrukt, 54 werken kwamen in de 16e eeuw tot stand en 18 boeken werden in de 18e eeuw vervaardigd en op 57 boeken staat geen datum. Het oudste boek in de collectie is de in 1506 in Frankfurt gedrukte Alchymia van Andreas Libavius.


Bronnen:
De Riemer, Beschrijving van 's-Gravenhage, Volume I, Deel II, Hoofdstuk XX (1730)
N.N., Mededeelingen van de Vereeniging ter Beoefening der Geschiedenis van 's-- Gravenhage, Eerste Deel (1863)
W. Moll, 'Een vrijwel onbekende geneeskundige boekerij', Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 64:157-60 (1920)
Dr. L.J. Endtz, De Hage Professoren (1972)
Dr. L.J. Endtz, 'Nieuwe gegevens over het tweede Theatrum Anatomicum van 's-Gravenhage, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 118: 805-10 (1974)
G.T. Haneveld, Oude Medische Gebouwen van Nederland (1976)
Haags Gemeentearchief, Archief van het Gemeentebestuur 1953-1990, Toegang 0828-01, Inventarisnummer 9348
Haags Gemeentearchief, Gemeentesecretarie Oud Archief, Toegang 0350-01, Inventarisnummer 5217

10 feb 2023